Jonge vrouw
In 1926 zoekt Van Dyck aansluiting met het pre-expressionistische werk van Gustave Van de Woestyne (1881-1947). Dat vertaalt zich in de scherpe omlijning van figuren, de diepere geestesgeteldheid die ze ademen, en het sobere koloriet. Die elementen typren o.a. het dromerig weggezakte gelaat van deze mysterieuze jonge vrouw tegen een zandkleurige achtergrond. Het zachte, monochrome palet verhoogt de gevoeligheid.
In de houtskooltekening ‘Jonge vrouw’ zorgen het weggedraaide hoofd boven de gestrekte hals en de door een wenkbrauwboog geaccentueerde amandelogen voor een gelijkaardige sfeer. Deze werkwijze typeert ook zijn andere vrouwenportretten uit 1926.