Jazzy
Tijdens zijn Antwerpse jaren (1921-1930) observeert, documenteert en becommentarieert Van Dyck in talloze tekeningen het liederlijke leven in de Schippersbuurt. Tijdens zijn omzwervingen bezoekt hij de volkscafés en danszalen waar jazzbandjes optreden en typeert hij de kleurrijke figuren die er rondhangen: schippers, cafégangers, vreemdelingen, prostituees en hun klanten.

Met sprekend gemak krabbelt Van Dyck zijn doortastende observaties op notitieblaadjes. De suggestieve frisheid van deze tekeningen is verrassend. Het museum Albert Van Dyck bezit een vijftigtal van deze schetsen. Ze vormen een bijzondere aanvulling op de traditionele indeling van Van Dycks oeuvre en doen denken aan gelijkaardig werk van binnen- en buitenlandse expressionistische tijdgenoten als Masereel, Van Straeten, Dix en Beckmann. Dit unieke geheel kon onlangs in de collectie van het Museum Albert Van Dyck worden opgenomen.

Het Schipperskwartier
Met evenveel zwier en snedigheid beschrijft Lode Zielens soortgelijke taferelen in Het Antwerpse Schipperskwartier, een artikel in een themanummer van het tijdschrift Vandaag uit 1929. De illustraties bij dit artikel in het tijdschrift van Herman Teirlinck zijn van Albert Van Dyck.

Jazzy 1
Jazzy 2
Jazzy 3
Jazzy 4
Jazzy 5

Inleiding op het artikel van Lode Zielens in Vandaag, 1929 (Collectie Museum Albert Van Dyck).

Uit Het Antwerpsche Schipperskwartier
‘Engelschen, Noren, Grieken, Spanjaarden, Negers, – allen wien het groote avontuur in de Antwerpsche haven heeft doen belanden en die afgemonsterd, komen samenhokken binnen deze verweerde, verbrokkelde zweetende muren. Ruïnes, zonder zon. Duisterheid van kamers zonder licht. Zij trossen hier samen. De schippers, zoeken elkaar op naar ras en stam. (…) Sinds Joe Ralph op den Antwerpschen ring de superieuriteit van het glanzend ebbenhout doorslaand bewees, is op de Burchtgracht het paradijs der negers opengegaan. Iedere dame, al heeft ze a boy on every ship, vertroetelt er een Johnny, die met aangeboren gratie aufspielt. Black and White, in liefde vereenigt. Het gaf nog tot geen baldadigheden aanleiding. (…) Aktraktie: de Vrouw, wapperende vlam, die allen lokt. Kleursels van licht en eerst streelende dan zwiepende melodies verduizendvoudigen haar. Op den bodem van elk glas glanst haar beeld. Het praalt en lokt op elk uithangbord. Altijd is hier de schroeiende wil naar het eene. Onbedwingbaar. Daardoor is er zoo vaak het gefluit van den Dood. De orgels malen de nationale liederen tot dansaria's. En voor wie geen vaderland heeft zal men den Internationale aanheffen. En ieder danst. Ruwe voeten scandeeren, trappelen. Vrouwen gillen. Mannen roepen. Het is een wirrelen, warrelen, wentelen, draaien ... razend.’