Retour à l’humain
In 1942 publiceert Paul Haesaerts het boekje L’ Animisme. Une Nouvelle Tendance de l’Art Belge. Een jaar later verschijnt een herziene versie onder de titel Retour à l’humain, de terugkeer naar het menselijke. Beide versies worden uitgegeven door Editions Apollo, naar aanleiding van twee tentoonstellingen in de gelijknamige Brusselse galerie.

In zijn essay beschrijft Haesaerts hoe verschillende eigentijdse kunstenaars zich afkeren van moderne ‘buitenissigheden’ ten voordele van een meer traditionele kunst. Daarbij komt, zoals hij later samenvat, de ‘eenvoudige weergave van het eenvoudige leven’ centraal te staan. Tot de de groep jonge kunstenaars die hij ‘animisten’ noemt, rekent Haesaerts onder meer Henri-Victor Wolvens, War Van Overstraeten, Albert van Dyck, Jozef Vinck, Albert Dasnoy, en de beeldhouwers Charles Leplae en Georges Grard.

Retour 1

Opschik, olieverf op doek, 1943 (Collectie Provincie Antwerpen).

Retour 2

Opschik, olieverf op doek, 1941 (bewaarplaats onbekend).

De tentoonstellingen met de animisten
Samen met zijn vriend Vinck neemt Van Dyck deel aan de twee edities van het Salon de peintures et sculptures animistes in de toonaangevende Galeries Apollo in 1942 en 1943. (Kort nadien zullen daar overigens heel andere geluiden te horen zijn, met de groep Apport en Jeune Peinture Belge, wat later ook met Cobra-tentoonstellingen.) Deze tentoonstellingen krijgen later op het jaar telkens een vervolg in Galerie Renaissance in Namen.

De term ‘animist’ zal definitief met Van Dyck geassocieerd worden na de tentoonstelling De Generatie van 1900. Surrealisten en Animisten in het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten in 1966. Walther Vanbeselaere, toenmalig hoofdconservator, zou het animisme omschrijven als de ‘drang naar intimiteit met de natuur, met mens en dingen’.

Retour 3

Kempisch meisje, olieverf op doek, 1940 (Collectie KMSKA).

Retour 4

Lena bij de kast, olieverf op doek, 1943 (bewaarplaats onbekend).

Paul Haesaerts over de kinderen uit Schilde in de werken van Van Dyck
‘Rondom hen, evenals om de jonge boeren en om de enkele portretten en landschappen die Van Dijck schilderde, hangt de rust van het land, is er als het ware een zegening en tevens een gelatenheid die zeer goed van religieuzen aard kan zijn.’